lemma uit: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme.

HAEMSTEDE, ADRIAAN CORNELISZ. VAN, * Zierikzee (?) ca. 1525, t ca. 1562. Student kanoniek recht Leuven 1547. Priester ge- wijd 1552. Voorganger van de hervormde gemeenschap in Antwerpen 1556-1559. Hervormd predikant van de Nederlandse vluchtelingengemeente Londen 1559-1560. Hij was gehuwd.

Zijn eerste geschrift wijdde Van H. aan zijn weldoener, mr. Lieven van Burgh, een man van aanzien in Zierikzee, die na de dood van Van H.s ouders kennelijk de zorg voor de wees op zich genomen had. Dank zij hem beschikte Van H. over het grootste deel van de inkomsten van het St. Catharina-altaar in de kerk van Burg, het beneficie dat hem in staat stelde in Leuven te studeren. In zijn Tabulae totius sacrosancti iuris canonici leverde hij ten behoeve van de bestudering van zowel het kerkelijk als het wereldlijk recht een index van overeenkomende plaatsen. Zijn kennis van het recht zou hem later van pas komen bij het schrijven van zijn martelaarsboek, maar ook bij de verdediging van zijn eigen zaak, toen hij in Engeland met kerkelijke en wereldlijke autoriteiten in botsing kwam.

Op 25 aug. 1552 werd hij tot priester gewijd van het Maria-altaar in de Bagijnhofkerk te Zierikzee, vermoedelijk alleen om bij zijn verdere studie over meer financiële middelen te beschikken. Enkele jaren later brak hij met de R.-K. Kerk. In 1556 werd hij met de leiding van de geref. groepering in Antwerpen belast. Antwerpen werd in die tijd gekenmerkt door een sfeer van tolerantie. Alleen tegen dopersen werd door het stadsbestuur krachtig opgetreden. Als eerste voorganger van de geref. gemeenschap aldaar moet de schoenmaker Gaspar van der Heyden genoemd worden, die zichzelf in een brief van 1558 aan de kerkeraad van Emden dan ook niet ten onrechte als,,beghinner der gemeynten” typeerde. Bij zijn gemeenteopbouw grendelde hij de groepen zorgvuldig af, ook tegen sympathisanten die uit veiligheidsoverwegingen formeel liever r-k. wilden blijven. Omstreeks 1555 vertrok hij naar Emden voor een grondiger toerusting en Van H. nam zijn taak over. Deze had echter een andere kerkvisie. Hij wilde niet uitsluitend binnen de geref. gemeenschap opereren. De hele stad wilde hij met de reformatorische inzichten in contact brengen. Hij vormde gesprekskringen, salonmeetings, met buitenstaanders die meer dan de meeste gereformeerden tot de elite van de stad behoorden. In Oudenaarde voerde hij een min of meer openbare discussie met een zekere Jan Daalman, die zich aanvankelijk bij de gereformeerden in Antwerpen aangesloten had, maar later tot de R.-K. Kerk teruggekeerd was. Daalman stelde een verslag van het gesprek op, dat later door Petrus Datheen bestreden zou worden.

Al spoedig ontstond er tussen Van H. en zijn kerkeraad een conflict, dat voornamelijk zijn open kerkopvatting betrof. Begin 1558 verslechterde in Antwerpen de toestand voor de protestanten. Gaspar van der Heyden vertrok. Een groep Antwerpenaren, met wie Van H. in nauw contact gestaan had, verhuisde naar Aken. In deze situatie zocht Van H. persoonlijk één van de burgemeesters op om hem te bewegen mensen die uitsluitend om godsdienstige redenen gevangen genomen waren weer vrij te laten. De burgemeester uitte met name kritiek op het ondergrondse, en daarom alleen al ondermijnende, karakter van de gemeenschap. Van H. staakte daarom het heimelijk samenkomen en ging tot openbare prediking over. Het verwijt dat hij door zijn publieke prediking de vervolging opgeroepen had, is ongegrond. Zijn prediking trok duizenden toehoorders. Dit was het stadsbestuur te veel van het goede. Op 20 dec. 1558 werd een ordonnantie uitgevaardigd met een nauwkeurig signalement van Van H., waarbij een prijs van 300 Carolusgulden op zijn hoofd werd gezet (ter vergelijking: aanhouding van Gaspar van der Heyden zou met 50 gulden beloond worden).

In diezelfde periode voltooide Van H. het werk, waarmee hij zich een blijvende naam zou verwerven: De geschiedenisse ende den doodt der vromer martelaren. De laatste berichten eruit hebben betrekking op gebeurtenissen, die Van H. door zijn vlucht uit de stad niet meer heeft kunnen meemaken; vermoedelijk heeft de anonieme drukker die verhalen op het laatste ogenblik zelf nog aan het werk toe gevoegd.

In 1559 zocht Van H. nieuw werkterrein, aanvankelijk onder zijn uitgeweken vrienden in Aken, maar ook in deze stad nam de tolerantie af. Wel schreef hij nog een geloofsbelijdenis ten behoeve van deze groep Antwerpenaren om in Duitsland algemeen vertrouwen in de kwaliteit van hun geloofsovertuiging te wekken. Elke uitspraak in deze belijdenis wordt door een bijbeltekst ondersteund. Opmerkelijk is Van H.s visie, dat de doop bediend behoort te worden aan allen ,,aan wie het evangelie verkondigd kan worden”. Dit stemt overeen met een uitspraak, die hij later in Londen in een ander verband zou doen, dat ouders de kans moeten hebben de doop van hun kinderen uit te stellen tot hun zevende jaar. Overigens verwerpt hij de kinderdoop niet. Uiteindelijk belandde Van H. in Londen, waar onder koningin Elisabeth I protestantse vluchtelingenkerken opnieuw geconstitueerd konden worden. Naast de Nederlandse ontstonden er een Franse en een Italiaanse gemeente. Het superintendentschap over alle vluchtelingenkerken in Londen berustte bij aartsbisschop Edmund Grindal. Opnieuw geraakte Van H. in conflict met zijn kerkeraad. Het geschil betreft weer de meer tolerante kerkvisie van Van H. Hij bepleitte namelijk toelating in het land van die doperse vluchtelingen, die weliswaar een afwijkende visie op de menswording van Christus hadden, maar toch het fanatisme van de Munsterse anabaptisten misten. Hij was er ook een voorstander van, dat hun een plaats voor samenkomen toegewezen werd. Mogelijk betrof het hier met name sympathisanten van Hendrik Niclaes en diens ,,Huis der Liefde” (Van H. zou één van zijn dochters de ongebruikelijke naam Charitas geven). De Franse kerkeraad, onder leiding van de in Genève geschoolde en door Calvijn aanbevolen predikant Nicolas des Gallards, eiste onmiddellijke afzetting van Van H. Deze werd echter krachtig gesteund door mensen van aanzien, zoals de uit Italië afkomstige geleerde Jacobus Acontius en de zakenman en geschiedschrijver Emanuel van Meteren. In een schrijven aan Calvijn typeerde Des Gallards Van H. als een gevaarlijke wolf. Hij vergelijkt hem met Seb. Franck en Seb. Castellio. Bisschop Grindal ging tenslotte op 14 nov. 1560 tot excommunicatie van Van H. over. Ook medestanders van Van H. werden met excommunicatie (en daarmee ook met verbanning!) bedreigd. Op 15 dec. 1560 was Van H. genoodzaakt Londen te verlaten.

Door slechte weersomstandigheden bleek het niet mogelijk Emden te bereiken. Van H.s schip strandde even ten zuiden van Ter Heyden aan de Zuidhollandse kust. Pogingen van regeringszijde om Van H. te arresteren waren vruchteloos. Van H. vestigde zich tijdelijk in het Oostfriese dorp Oldersum, van waaruit hij op verzoening met de kerk bleef aandringen. Uit Emden en Antwerpen werden pogingen daartoe ondernomen. De kans op succes leek zo groot, dat Van H. opnieuw naar Londen reisde. Op instigatie van de kerkeraad werd hij echter onmiddellijk gearresteerd en vervolgens verbannen. Na sept. 1562 is niets meer van hem vernomen. Vermoedelijk is hij spoedig daarna gestorven.

Zijn blijvende betekenis verkreeg Van H. door zijn martelaarsboek dat, met nieuwe berichten aangevuld, telkens herdrukt zou worden, maar ook door zijn strijd tegen het opkomende confessionalisme en zijn pleidooi voor een open kerk. Hij erkende wel de grootheid van reformatoren als Luther en Calvijn, maar achtte hun theol. inzichten evenzeer aan dwaling onderhevig als die van Menno Simons. Naar aanleiding van de zaak-Van H. schreef de uit Italië afkomstige theoloog Petrus Martyr Vermigli uit Zürich in 1561 een uitvoerige brief over de grenzen van de tolerantie. Jacobus Acontius schreef mede naar aanleiding van deze zaak zijn Satanae stratagemata.

A. Jelsma, Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *