[bron: Gert Gielis, Verdoelde schaepkens, bytende wolven, p. 76-77]

Zaterdag 13 juli was een broeierig warme zomerdag. De stad gonsde van de drukte, want het was een marktdag en dan kwamen handelaars en boeren van heinde en verre naar de stad afgezakt om hun waar aan de man te brengen of een goed koopje op de kop te tikken. Maar vandaag viel er nog heel wat anders te beleven. Rond het middaguur was het op de markt heel wat minder druk dan gebruikelijk. Een massa kijklustigen was naar de Grote Markt toegestroomd om er de aangekondigde grote boekverbranding te aanschouwen. In het midden van het plein, recht tegenover het stadhuis, was een hoge houten stellage opgetrokken. De dagen voordien had Aleander op last van de keizer in de stad meer dan driehonderd boeken laten aanslaan in boekenwinkels en bij drukkerijen. Die lagen nu gedeeltelijk opgestapeld op de stellage. Op de Grote Markt stond het volk dicht opeengepakt en tot ver in de aanpalende straten kon je over de koppen lopen. Een aantal bevoorrechten kon het schouwspel aanschouwen vanuit hun  patriciërswoning of gildenhuis dat aan de Markt gelegen was.

Op de tribune voor het stadhuis hadden de prominenten en notabelen van de stad een uitstekend uitzicht. Tot teleurstelling van het aanwezige volk was de keizer niet komen opdagen. Hij had het te druk met allerlei ambtelijke verplichtingen. ‘Hij zal het gezaag van dat stuk ongeluk van een Aleander ondertussen wel kotsbeu zijn’, suggereerde een vrijpostige toeschouwer. ‘Dat stuk ongeluk’ had aan een heraut net het signaal gegeven dat hij het Edict integraal mocht voorlezen. Dat duurde wel meer dan een uur. Een aantal toehoorders zag het niet zitten om die kwelling te doorstaan enkel om wat boeken te zien branden en propte zich na een tijdje door de zweterige massa terug naar de vrijheid van de stad. Maar de meerderheid was nieuwsgierig genoeg om zowel de hitte als het schijnbaar eindeloze gedram te verdragen. Na de afkondiging van het tweede boekenplakkaat van de keizer had slechts een minderheid goed begrepen dat je geen boeken van Luther mocht bezitten of verkopen. Wie dat toch deed, kon bestraft worden als een ketter.

Claes de Grave: 10 geboden
Luthers uitlegging van de 10 geboden. 1520. Claes de Grave

 

‘Ach, een dreigement als een ander, meer niet. Zo’n vaart zal het allemaal wel niet lopen’, meende Claes de Grave, die zijn drukkerij eventjes aan zijn knechten had overgelaten om een kijkje te komen nemen op de Grote Markt. Toen de laatste woorden van de heraut eindelijk tegen de gevels weerkaatst waren, gaf Aleander aan de stadsbeul het signaal om de boekenbrandstapel aan te steken. Naast hem keek Egmondanus goedkeurend toe hoe de gulzige vlammen zich te goed deden aan Luthers verboden woorden.

Ge zoudt die boeken beter verkopen en met de opbrengst die smeerlappen in Rome in de fik gaan steken!

riep er een.

Zeg, schele Italiaan, bemoei je met je eigen zaken!

klonk het elders.

De soms weinig stichtende kreten die uit de massa opstegen, onderstreepten de grote verontwaardiging die onder het volk heerste. Geërgerd probeerde Egmondanus de rumoerige oproerkraaiers te lokaliseren, maar ze waren goed beschermd door de anonimiteit van de massa. De beul stookte het vuur regelmatig op door er nog wat boeken bij op te gooien. Een enkeling was onder de indruk geraakt van de strafbepalingen in het Edict en haastte zich naar huis om er zijn Lutherboek te halen en op het vuur te laten gooien. Later schreef Aleander in zijn rapport over ‘die schone executie van boeken hier te Antwerpen’ dat wel meer dan vierhonderd boeken verbrand waren, maar in al zijn ijver durfde hij een aantal zaken weleens overdrijven.

Aleander had het niet raadzaam geacht om die dag nog over Luther te preken. Hij liet wel aankondigen dat Nicolaas Egmondanus ‘s anderendaags een preek zou houden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In zijn geëigende agressieve stijl pakte Egmondanus Luther en Erasmus nog eens aan. Ook maandag hield Egmondanus een preek en gaf hij aan de talrijke luisteraars uitleg bij het Edict.