Zo ongeveer iedere prediker van naam is in de 16e eeuw wel op enig tijdstip in Antwerpen geweest (nederlandstalig zowel als franstalig), maar om ze nu allemaal te claimen als ‘predikant’ van Antwerpen, zoals soms gebeurt, is wat overdone. Ook is de organisatie van de gemeenten pas langzamerhand in een echt protestantse kerkordelijke plooi gevallen (presbyteriaal-classicaal-synodaal) – eigenlijk pas als Bloody Mary in London ‘orde op zaken’ stelt en de daar gevestigde kerk wordt gesloten. Hieronder dus enkele namen van mannen die zeker actief geweest zijn in de kerkopbouw te Antwerpen tot 1585. Terzijde: tijdens de calvinistische republiek (1581-1585) waren er zeer veel predikanten actief in de stad en werden systematisch zo goed als alle kerkgebouwen geclaimd voor de hervormde eredienst.
Nederlandstalige gemeenten
- 1551-1557 Caspar (Gaspard) van der Heyden
- afkomstig van Mechelen, de stichter van de eerste ‘reguliere gemeente’ (vanaf 1555) meer info
- 1556-1558 Adriaan van Haemstede (schrijver van een invloedrijk ‘Martelaerenboeck’) meer info
- 1560-1567 Herman Moded
- beschuldigd van aansporen tot de beeldenstorm, wat hij officieel ontkende (schriftelijk): de terminologie die hij gebruikt liegt er echter ook niet om.
- 1564-1566 Petrus Gabriël (Schagius) ex. monnik
- 1568-1579 Martinus Lydius (later hoogleraar)
- 1585 Joh. Becius (zeer gewaardeerd gematigd participant aan de Synode van Dordrecht
- misschien de grootvader van de eerste predikant van de kruisgemeente, zie onder
- incidenteel : Petrus Datheen (oud-karmeliet, de man van de catechismus en de Psalmen), Guido de Bres (de man van de Confessio Belgica)
- 1579-1585 Thomas van Tielt (Til)- opvallende figuur: abt van de St Bernardus abdij Hemiksem.
- Is na zijn ‘outing’ als hervormingsgezinde gevlucht naar Holland, raakt bevriend met Willem van Oranje en vanuit Delft in 1578/9 teruggekeerd naar Antwerpen
Waalse gemeente (Antwerpen is onmiskenbaar de kern van de Nederlandstalige gemeenten, voor de franstalige is dat Doornik (Tournai) met de onnavolgbare Guy de Brès.
- 1554 Pierre Brully (en passant, maar toch)
- 1558-1566 Jean Taffin (nadien hofprediker van Willem van Oranje)
- 1565-1566 Franciscus Junius (Du Jon)
- 1565 Charles de Nielles (Niellius) sr.
- 1565 Etienne Marmier
- 1579-1584 Philippus van Lansbergen
Luthers (Duits):
- 1566-1567 Francis Alardus
- 1567 Maritinus Wolf
- worden ook genoemd: Joachim Hartmann, Balthazar Houwaert (ex-Dominicaan), Florentinus Huberti (ex priester), Cyriacus Spangenberg (in elk geval: officieel op bezoek geweest)
De franstalige (vluchtelingen)gemeente van Antwerpen heeft een mooie mystieke naam: La Vigne, een gebruik dat toen wijdverbreid was en de anonimiteit van correspondenten mogelijk maakte terwijl de ingewijden voldoende wisten. Over een eventuele benaming de Nederlandstalige gemeenten is meer onzekerheid. Na de val van Antwerpen duikt de naam ‘Capernaüm’ een keer op.
Voor de franstalige kerken in de Vlaams-Waalse diaspora (na 1585) werd de naam L’Olive (oorspronkelijk de aanduiding van de Hervormde kerk van Rongy) gebruikt. De Vlaamse pendant wordt de Olijfberg, als globale naam voor de Nederlandstalige kruisgemeenten, waarbij de Vlaamse Olijfberg de gemeenten in de provincie Vlaanderen omvat (o.a. Horebeke, Oudenaarde, Gent), en de Brabantse Olijfberg de facto samenviel met de gemeente van Antwerpen. De naam zelf duikt pas midden 17e eeuw op. De classis Zeeland zorgde voor de Vlaamse Olijfberg, de classis Holland (eerst Noord-Zuid samen, later Zuid-Holland namens beide) voor de Brabantse Olijfberg.
het 12-jarig bestand (1609-1621).
Een eigenaardige periode is dit: Krachtens één van de bepalingen van het Bestand is vrij verkeer van personen, ongeacht de geloofsovertuiging, toegestaan. Dit deed het aantal gesignaleerde protestanten (en meldingen van bijeenkomsten) stijgen. De hervormde kerk te Lillo was per boot vanuit Antwerpen immers gemakkelijk bereikbaar en vanaf het begin van het Bestand werd deze ijverig benut. Bisschop Miraeus (onderzoek Mw. M.J. Marinus) schatte het aantal Antwerpse gelovigen dat ‘s zondags de dienst te Lillo bezocht, tussen de 300 en de 600 personen. afhankelijk van de weersomstandig heden. Deze boottochten naar Lillo waren goed georganiseerd met gratis vervoer voor de armen, terwijl in de stad mensen actief waren als ziekentroosters. Dit suggereert toch wel een min of meer georganiseerde protestantse gemeente te Amtwerpen.
Verder hield de Arminiaanse twist hield toentertijd de calvinistische kerken in de ban. In 1619 werden tijdens de synode van Dordrecht 200 ‘rekkelijke’ predikanten uit hun ambt gezet. Zij moesten een preekverbod, de zogeheten ‘Acte van Stilstand’ ondertekenen. Zeker tachtig predikanten weigerden en gingen in ballingschap. Zij verzamelden zich eerst in Waalwijk (= net buiten het bereik van Holland, in Spaans Brabant, bisdom Den Bosch). Vandaaruit trok een deel verder naar Antwerpen, waar een groep van 38 remonstrantse predikanten, onder leiding van Johan Uytenbogaert de Remonstrantse Broederschap oprichtte, géén kerk, want men hoopte nog op een ‘reparatie van de grieven’ een terugkeer in de kerk. Onder hen bevond zich ook de zoon van een voormalig Antwerps predikant: Charles de Nielles (Niellius) jr.
Een interessant aspect van dit intermezzo is dat onder het motto ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’, de Remonstranten gastvrij werden onthaald in Waalwijk en – zij het iets argwanender – in Antwerpen. Er worden verschillende gesprekken met hen (of met hun leiders: m.n. Episcopius, Grevinchoven, Uyttenbogaert) gevoerd om te zien of nu het Bestand bijna afloopt men de Remonstrantse predikanten niet kan verleiden om zich uit te spreken tegen de vrijheidsstrijd. Dit lukt niet, hoewel zowel kanselier Pecquius, als Spinola zich hiertoe persoonlijk hebben ingezet.
In Waalwijk vond zelfs een gesprek plaats met de bisschop (van ’s Hertogenbosch – zie hiervoor: M. Sabbe, Brabant in ’t verweer, pp 17-30; dit moet dus Nicolaas Zoësius zijn). Simon Episcopius en Charles De Nielles werden hiervoor op een maaltijd genood alwaar ze door de bisschop als ‘broeders’ werden begroet. De aanwezige Jezuïeten vonden dat er voor het Remonstrantse standpunt veel te zeggen was, de aanwezige Dominicanen vonden het echter een vorm van Pelagianisme. Deze contacten werden door de Gomaristen natuurlijk tegen hen gebruikt zodat de Remonstranten zich in hun ‘belijdenis’ van 1621 nadrukkelijk van ‘paapse smetten vrij’ moesten verklaren.
Ondanks verzekeringen dat ze in Antwerpen ongemoeid gelaten zouden worden, o.a. door bisschop Malderus persoonlijk (echter niet na vermaan hiertoe vanwege de Magistraat – er werd gezegd dat ze geheime bijeenkomsten hielden en Antwerpenaren probeerden te bekeren) moesten ze uiteindelijk Vlaanderen verlaten toen de vijandelijkheden weer uitbraken. Velen trokken verder richting Frankrijk en keerden later terug. In de grote steden (m.n. Amsterdam) werden ze oogluikend toegestaan en konden ze zonder veel gevaar (als we psychisch geweld tenminste niet meetellen) hun samenkomsten houden.
Na 1621 was het geen enkele protestant, buitenlander of niet, nog toegestaan in de Spaanse Nederlanden te verblijven. Hun aantal ging dan ook overal snel achteruit.
lees verder in deel 2