Hendrik van Zutphen (bio)

1488/9 (Zutphen)  –  10-12-1524 (Heide – Ditmarschen/D)

Geboren te Zutphen in 1488 of 1489 — overleden te Heide (Dithmarschen, Noord-Duitsland) op 10 december 1524. Over zijn ouders en zijn jeugd is niets bekend. In oudere literatuur komt hij voor onder de naam Möller of Muller (Dit berust op een verwarring met een andere Hendrik die in Straatsburg e.o. gevangen heeft gezeten en een lied geschreven).

Schilderij van Hendrik van Zutphen. Schilder onbekend. Landesmuseum Dithmarschen. Op dit schilderij wordt als leeftijd 36 genoemd. Dat geeft een geboortejaar van 1488/1489. Er is ook een gravure, maar die is gebaseerd op dit schilderij (of vice versa)

KORT

Hendrik van Zutphen studeerde als Augustijner monnik filosofie en enkele jaren later theologie te Wittenberg. Nadat hij subprior was geweest van het Augustijnenklooster te Keulen, werd hij van 1516 tot 1519 prior van de Augustijnen te Dordrecht. Na een periode in Wittenberg (studie) werd hij vanaf de zomer van 1522 prior te Antwerpen. In die functie verkondigde hij openlijk een hervormingsgezinde visie op kerk en samenleving. Na een ontsnapping uit gevangenschap begin oktober 1522, trok hij naar Bremen en verkreeg daar de toestemming van de overste van Augustijnen van Wittenberg om te preken. Binnen een jaar bewerkte hij de overgang van de kerk van Bremen naar de Reformatie (onttrekking van het kerkelijk leven aan het gezag van de bisschop). In 1524 aanvaardde hij een beroep naar Meldorf (Dithmarschen, Noord-Duitsland) waar hij – volgens de getuigenissen – op aanstichting van kerkelijke tegenstanders door locale boeren werd vermoord.

LANG

Hendrik van Zutphen moet op jonge leeftijd ingetreden zijn in één van de zes Nederlandse Augustijnenkloosters. In 1508 werd hij namelijk aan de universiteit van Wittenberg ingeschreven onder de naam Fra. Hinricus Gelrie de Zutphania ord. Augustini (Augustijner Orde). In welk augustijnenklooster hij zijn intrede deed is onbekend. Het kunnen er zes geweest zijn: Maastricht, Middelburg, Dordrecht, Haarlem, Enkhuizen of Appingedam. Ook de reden van zijn keus zijn onbekend. Van 1508 tot 1514 studeerde Hendrik in Wittenberg, waar hij het ‘studium logicale’ en de studie filosofie volgde. Als lector verliet hij in 1514 Wittenberg en werd subprior (? Kunzelmann spreekt van ‘lector secundarius’) van het eveneens tot de Congregatie van Saksen behorende Augustijnenklooster in Keulen. Deze congregatie behoorde tot de hervormingsgezinde strekking (‘observanten’) en probeerde het oorspronkelijk kloosterideaal van de Augustijnen nieuw leven in te blazen: leven in armoede, aandacht voor persoonlijk spiritualiteit, studie van de Bijbel, en actief in de zielzorg. In 1516 volgde zijn benoeming tot prior van het Augustijnenklooster in Dordrecht. Dit klooster was, na een grote brand in 1512 en wederopbouw, onder druk van Karel V en de Dordtse magistraat overgegaan tot de Saksische congregatie van de Observanten. Hendrik van Zutphen reformeerde het klooster tot de strenge kloosterregels van de congregatie. NB: Luther, op dat moment waarnemend vicaris-generaal, keurde die drastische handelwijze niet goed. Uiteindelijk keerde, door de komst van magister Johannes Spangenberg uit Keulen, de rust weer terug in het Dordrechtse klooster.1

In 1518 ontstonden er weer problemen in Dordrecht bij de Augustijnen – zo lezen we in 19de eeuwse bronnen, en de daarop gebaseerde populaire literatuur. Daarbij zou het gaan om predikatie en biecht, verricht door 4 Augustijner monniken, uitlopend op verbanning van de 4 monniken met hun prior.2. Bij nader toezicht blijkt dat het hier over Franciscaner monniken handelt. Van het Augustijner klooster dus geen nieuws te melden na de toetreding tot de Saksische observantie.3 Door de opmerking van Schotel werd Hendrik van Zutphen lange tijd gezien als reformator van Dordrecht. Dat is echter niet het geval.

In het najaar/winter van 1519 moet Hendrik van Zutphen besloten hebben naar Wittenberg terug te keren om de studie theologie te vervolledigen.4 Op 11 januari 1521 rondde hij zijn bacchalaureaatsstudie af met de verdediging van zijn stellingen over de rechtvaardiging door het geloof, waarin hij handelde over de natuur van de mens, de wet, het geloof en de liefde. En op 11 oktober 1521 behaalde hij zijn licentiaat met een dispuut over het hogepriesterschap van Christus en het misoffer. Eigenlijk nog interessanter dan deze stellingen (waarin Hendrik net als bijna alle andere ‘Luthers geïnspireerden’ de offergedacht uit de mis wil verwijderen) zijn de artikelen die hij opstelde over hoe de mis (het Avondmaal) dan wel begrepen en gevierd moet worden. Deze waren bestemd voor intern overleg van de Augustijnen te Wittenberg (12-14 oktober 1521). Hendrik leidde die vergadering (Luther zat nog ondergedoken op de Wartburg) en stelde het gesprekspapier, annex résume’, op. Hier wordt duidelijk dat men in Wittenberg de Mis wilde afschaffen en vervangen door een ritueel met brood en wijn, bedoeld om de deelnemers middels het geloof in Christus aan elkaar te binden door de band der liefde.5

In de zomer van 1522 (precieze datum is onbekend) begaf Hendrik van Zutphen zich naar Antwerpen om de plaats in te nemen van de in december 1521 gevangengenomen prior Jacobus Praepositus (Jacob Probst, Propst, Proost, 1486-1562). Hij moet hier de lijn van Proost hebben voortgezet, zowel in prediking als in liturgie en pastoraat. Op 29 september werd hij onder een voorwendsel uit het klooster weggelokt, in hechtenis genomen en geboeid overgebracht naar de Sint-Michielsabdij. Een volksmenigte, aangevoerd door vrouwen, wist hem echter te bevrijden. Via Enkhuizen en Zutphen, waar hij bescherming genoot van de magistraat, vluchtte hij naar Bremen. (het verhaal leest u hier) Hoewel deze stad geen klooster kende van de Augustijner Orde, had hij hier wel enkele bekenden vanuit zijn studietijd in Wittenberg. Op hun verzoek hield hij op 9 november 1522 een preek in een van de kapellen van de Sint-Ansgarkerk. Vanwege de indruk die de preek maakte, werd hem gevraagd in Bremen te blijven. Met toestemming van de plaatsvervangende orde-overste in Wittenberg (toevallig Martin Luther!) en de magistraat van Bremen gaf hij hieraan gehoor. Al spoedig was de kapel te klein om de grote schare belangstellenden te herbergen, zodat werd uitgeweken naar het schip van de Sint-Ansgarkerk, waar hij bijbelstudies gaf (= naar het voorbeeld van Zwingli in Zürich: Prophezei ?) en het Evangelie verkondigde. Grote tegenwerking ondervond hij – vanzelfsprekend – van de aartsbisschop van Bremen. Op verzoek van de magistraat zond Hendrik zijn bacchelaureaatsstellingen over de rechtvaardiging door het geloof, opgesteld in Wittenberg tijdens zijn studie theologie, naar de aartsbisschop ter beoordeling. Zou men in zijn leer denkbeelden aantreffen die niet in overeenstemming zouden zijn met de heilige Schrift, dan was hij bereid voor het gerecht te verschijnen.

Hoe groot de invloed van zijn prediking was, blijkt uit het beroepingswerk. Op zijn advies beriep de raad in 1524 Jacob Probst tot predikant van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de in Wittenberg verblijvende Johannes Iman (vóór 1500-1557) uit Amsterdam tot predikant van de Sint-Maartenskerk. NB: A Dutch connection (incl opvattingen over het Avondmaal en het ambt?) is onmiskenbaar. In november 1524 ontving Hendrik van Zutphen een beroep naar Meldorf in Dithmarschen, waaraan hij gehoor gaf. Waarschijnlijk werd hij beroepen op advies van de pastoor van Meldorf, Nikolaus Boje, die van 1518 tot 1523 in Wittenberg had gestudeerd. Tussen 4 en 8 december 1524 hield hij aldaar diverse preken over de rechtvaardiging door het geloof zónder de werken. Dit zette kwaad bloed bij de prior van het dominicanenklooster. Samen met minderbroeders uit Lunden wist deze een menigte dronken gevoerde boeren op te hitsen, die in de nacht van 9 op 10 december het huis waar Hendrik verblijf hield, binnendrongen en hem gevangen namen. Als we het verslag, door Jacob Proost geschreven, mogen geloven, werd hij vastgebonden aan de staart van een paard, en zo naar het plaatsje Heide gesleept. Daar werd hij in de vroege morgen van 10 december gedood, ondanks pogingen van uit het publiek om dit te voorkomen. Het verslag van de marteldood van Hendrik kwam ook Luther ter ore. Die schreef hierop een troostbrief aan de gemeente te Bremen met een verklaring van psalm 9 (psalm 10 schrijft Luther abusievelijk, wrsch. nog in de war door de afwijkende nummering van de psalmen 9 en 10 in de Vulgata). Melanchthon dichtte een zeer geleerd Latijns gedicht ter ere van Hendrik, waarin hij de o.a. ook de humanistische geleerdheid van Hendrik van Zutphen prees.

Kortom: Hendrik van Zutphen is vooral in Antwerpen en Bremen van grote betekenis geweest. Door de laatsten wordt hij ook zonder meer ‘de reformator van Bremen’ genoemd. Hij was niet echter niet enkel een ‘klooster-‘ en ‘kerk-hervormer’, maar ook in zijn tijd een gerespecteerde theoloog en geleerde. Enkele jaren na zijn dood ging de streek Dithmarschen over tot de Reformatie. Ter herinnering aan deze Dordtse prior, reformator en martelaar werd 25 juni 1830 een monument geplaatst op de begraafplaats van Heide.

Literatuur

NNBW 5, kolom 1179-1181 (L. Knappert).
BLGNP 6, p. 356-357 (H.A. van Duinen).
C.H. van Herwerden, Hendrik van Zutphen, onder zijne landgenooten vernieuwd (Arnhem 1864).
J.F. Iken, Heinrich von Zütphen (Halle 1886).
M. Luther, Von Bruder Hainrich inn Diethmar verprennt sampt dem zehenden Psalmen ausgelegt, (Wittenberg 1525); vertaald en uitgegeven door Ph.L.G. Steenbeek, Geschiedenis van broeder Hendrik’s verbranding in Ditmar, benevens een verklaring van den tienden Psalm (Amsterdam 1936).
A. de Meijer O.S.A., Augustijnen in conflict met de Dordtse magistraat? (Utrecht 1959), ook gepubliceerd in AGKKN, 1963 (343-350).
H.A. van Duinen, Hendrik van Zutphen (1489-1524), prior, reformator, martelaar (Bleskensgraaf 2004).

bulk van de bovenstaande tekst is van Herman A. van Duinen, met updates, aanvullingen en preciseringen door Dick Wursten.

  1. insert quotes van Luther
  2. G.D.J. Schotel, Het klooster, het hof en de kerk der Augustijnen te Dordrecht (Dordrecht : 1861) is de eerste die dit verhaal vertelt
  3. De klacht van de stad is gericht aan de Provinciaal te Keulen (brief van 8 maart 1518), Willem van Alkmaar. Daarmee is op zich al duidelijk dat het niet over Augustijnen gaat. Want die naam/persoon is onbekend. Wel past die bij de Franciscanen (die ook een observante strekking kennen) en in Dordrecht een groot klooster hadden. In de aanhef van de brief is het trouwens ook duidelijk, daar worden ze ‘broeders van Sinte Franciscus’ genoemd. Alle gegevens in onderzoek van pater dr. A. de Meijer, ‘Augustijnen in conflict met de Dordtse magistraat? Eerste tekenen van lutheranisme in Nederland’, in: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland, 5 (1963), p. 343-350. geciteerd in Van Duinen, p. 18-19. De bronnen in Frédéricq, Corpus IV, nrs. 15,16,18
  4. Een brief van Staupitz aan Luther van 3 oktober gaat over een brief die Staupitz heeft ontvangen van twee priors uit de Nederlanden ‘Jacobus en Henricus’ (vraag: zijn dit Proost en Van Zutphen?) die zich beklaagden te weinig steun te ondervinden van hun vicaris, Johan van Mechelen, bij de pogingen om hun kloosters te hervormen.
  5. Deze artikelen kunt u in Latijn/Nederlands nalezen elders op deze site.