Een Antwerpse vrijdenker uit de 17de eeuw

Johannes Becius, predikant van de Brabantse Olijfberg van 1652-1654

Hij heeft ons verschillende geschriften nagelaten, nagenoeg allen strijdschriften, waarin hij steeds een lans breekt voor het in zijn dagen nog onbereikbare ideaal: vrijheid van conscientie. Hij is dus zijn tijd vooruit geweest en als zoodanig verdient hij de aandacht en zouden wij gaarne meer van dezen theoloog weten. (NNBW)

Johannes BECIUS  (geb. te Middelburg in 1623, overl. na 1690, waarschijnlijk te Amsterdam). Wellicht een kleinzoon van Ds. Johannes Becius (predikant te Antwerpen onder het calvinistisch bewind) zie onder, d.w.z. achterkleinzoon van Aegidius Becius (Giles van de Beek, of van Beke) geboortig van Wasten (op de grens Wallonie/Vlaanderen/Frankrijk).

Het biografisch woordenboek schrijft: Johannes Becius was een opmerkelijk strijder voor de vrijheid van godsdienst geweest. Van zijne lotgevallen is niet zoo heel veel bekend. Meer weten wij van zijne geschriften, van welke althans drie door de overheid verboden worden.

In 1643 is Becius als student in de theologie te Utrecht ingeschreven. Na volbrachte studie is hij van Dec. 1647 tot Mei 1651 praeceptor aan de latijnsche school te Middelburg en daarna een paar jaar predikant geweest bij den Olijfberg te Antwerpen. (1652-1654) Misschien is hij dezelfde Joh. Becius, die in 1656 te Leiden als student in de medicijnen ingeschreven werd. In 1660 is hij in Franeker en vier jaar later woonde hij te Middelburg, waar hij het met den kerkeraad aan den stok kreeg, ten gevolge waarvan hij de stad verliet en weer naar Friesland trok, waar wij hem in 1666 aantreffen. Zijn geboorteplaats trok hem echter, zoodat hij er in 1668 weder gevestigd was. Maar opnieuw liet zich de ergernis over zijn afwijkende theologische meeningen gelden. Verklaarbaar, daar Becius er rond voor uit kwam, dat hij de denkbeelden van Socinus over de drieëenheid (= on-bijbels leerstuk) als de ware beschouwde en dat de vijf remonstrantsche artikelen het meest met Gods Woord overeenkomen. Te Middelburg gaf hij in 1668 zijn Apologia modesta et christiana uit, welk boekje door den magistraat als ‘een godslasterlijk, verdoemelijk, zielverderfelijk, fondameritlijk schrift’ verboden werd, terwijl den schrijver het banvonnis trof.

Waarschijnlijk is hij toen naar Amsterdam gegaan; daar althans was hij in 1671 en 1672 lid van het college der Collegianten. In 1682 verklaarde Becius, dat hij vier jaar rustig te Rotterdam had gewoond. Hij is echter weer naar Amsterdam teruggekeerd, en waarschijnlijk daar gestorven.

Hij heeft ons verschillende geschriften nagelaten, nagenoeg allen strijdschriften, waarin hij steeds een lans breekt voor het in zijn dagen nog onbereikbare ideaal: vrijheid van conscientie. Hij is dus zijn tijd vooruit geweest en als zoodanig verdient hij de aandacht en zouden wij gaarne meer van dezen theoloog weten.

Zijn geschriften zijn de volgende:

  • Apologia modesta et christiana J.B.M.Z. Dat is Sedige en Christelycke Verantwoordinge van Joannes Becius, Middelburger in Zeeland. Waer in aengewesen wordt de occasie en oorsaeck van de scheuring, die onlangs gevallen is tusschen hem en eenige Gereformeerde (Eleutheropoli 1668).
    de PDF hierboven is dit verdedigingsschrift.
    Toen Nicolaas van Hoorn hiertegen zijn Arrius Redivivus geschreven had, antwoordde Becius met: 
  • Probatio Spiritus authoris Arrii redivivi. Dat is: Beproevinge van de geest des autheurs van Arrius redivivus beschreven door D. Nicolaus van Hoorn … (1669); Nader beproevinge van de geest des autheurs van … Arrius redivivus (1669) dit drukwerk is op last der regeering te Middelburg door beulshanden verbrand; 
  • Wederlegginge van het tractaet, welckers titel is Redenen waerom de Ed. Achtb. Magistraet den Mennisten tot Deventer niet mach toelaten Conventiculen te houden (Amst. 1671); 
    Zoals uit de titel al blijkt, neemt hij het hier op voor de mennonieten, de doopsgezinden.
  • Institutio Christiana of Christelyck onderwys, waer in klaer en bondig gehandelt wort van veel voorname Hoofdstukken seer noodig geweten ter saligheyt (Amst. 1678); 
    Dit is een didactisch werkje (vraag en antwoord)
  • Verandwoording voor de verdrukte waerheydt, welke seer onchristlyk wordt benadeelt, en te kort gesproken van Jac. Oldenborg. in syn boek genaemt Nietigheyt en ongegrontheyt der Sociniaensche godsdienst (Amst. 1682); 
  • Dubia et nodi of twijfelinge en swarigheden voorgestelt aen Joannes van Kuyck, met versoek dat hy die een voorstaender van de Dryeenigheyt met het gevolg van die wesen wil, deselve gelieve op te losschen (Amst. 1683); 
  • Antwoord op de 53 vragen van D. Tarq. Poppinga (1684); 
  • Twyfelingen en swarigheden van de Dry-eenigheyt … tezamen met de oplossingen en ontknoopingen der selve door Tarquinius Poppinga enz. (1687),
    Dit boekje is 17 Aug. 1687 door de Staten van Friesland verboden; 
  • Dubia theologica, in genere Trinitatis mota … (Eleutheropoli 1687); 
  • Theologische bedenkingen den Arianen voorgestelt (Eleutheropoli 1690).

P.S.
Zijn vermoedelijke grootvader en naamgenoot, Johannes Becius (1558-1626) een van de weinige verzoenende geesten op de synode van Dordrecht, zoon van een gevluchte West-Vlaming (Wasten). Ouders: Aegidius Becius (Giles van de Beek) en Maria de Bert. Aegidius was een schoolmeester (ludimagister), blijkens zijn brieven een ontwikkeld man, die goed thuis was in de Latijnsche schrijvers (gestudeerd in Leuven – een Latijns gedicht van hem gepubliceerd), is – vermoedelijk in 1556 – uit het west-vlaamsche stadje Wasten (Waesten, Warneton), naar Frankfurt gevlucht: 8 Dec. 1556 van dat jaar werd hij als burger dier stad opgenomen (zie Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum II (Cantabr. 1889) zie register.; A.A. van Schelven, De Nederduitsche Vluchtelingenkerken (‘s Grav. 1908), p. 230 n. 2; Stadt-archiv Frankfurt a. Main: Ugb. B 76 ad A). [bron = NNBW – Van Schelven). In Frankfurt is dan Johannes geboren. Op 22 Mei 1579 is Johannes ingeschreven aan de Académie te Genève (achter zijn naam staat ‘Flander’, een aanduiding van zijn afkomst).
CURIEUS: Na afloop van zijn studiën wordt hij predikant te Antwerpen en is daar actief tot de val van Antwerpen (Farnese, Aug. 1585). Dan korte tijd in Emden, van daar naar Amsterdam, waar we hem in April 1586 aantreffen. Een maand later bevond hij zich reeds te Dordrecht, om, na een proeftijd van een klein half jaar, in Oct. daar voor goed aan de Kerk verbonden te worden. Becius was een geleerd man, had grote gaven voor den kansel, en een irenische karakter. Ookal stemde hij in met de canones van Dordrecht, toch wilde hij het gesprek met de ‘remonstranten’ gaande houden (in plaats van hen te excommuniceren en verbannen, zoals gebeurd is). Hiertoe diende hij zelfs een motie in (juli 1620). Hij was het namelijk wel eens met de „Canones, Confessie en Catechismus”, maar behield zich het recht voor, om, buiten kerkeraad en synode om, „tot gerustheyt sijns eigen gemoeds” over geloofsvragen te spreken „met eenige Professooren der theologie en andere geleerde mannen, wanneer sulks niet wordt gedaen om eenen aenhang te maecken”. De synode van Gouda (1620) verwierp zijn bezwaar. Hij overleed in Dordrecht (waar hij 40 jaar predikant was geweest), in 1626.

Uit de encyclopedie van Zeeland

Johannes BECIUS

(Middelburg ca. 1626)

Theoloog. Studeerde vanaf 1643 in Utrecht, werd daarna proponent bij de classis Walcheren. Reeds toen zat men kerkelijk al enigszins verlegen met hem; hij werd aangesteld als praeceptor aan de Latijnse School en in 1652 als predikant gezonden naar de Olij fberg, de schuilgemeente te Antwerpen.In 1664 woonde Becius weer in Middelburg waar bleek dat hij dogmatisch niet zuiver op de graat was. Hij werd door de kerkeraad ter verantwoording geroepen door zijn opmerking over de H.Geest als derde persoon in de Drie-eenheid: ‘zo wil de gereformeerde kerk het, doch ik zie geen bewijs in Gods Woord’. Heel het leerstuk van de Drie-eenheid werd er toen bijgehaald en Becius achtte het daarom beter uit zijn geboorteland te vertrekken. Een kerkelijke attestatie werd hem echter geweigerd, een censuur-maatregel dus, wat in die dagen nogal wat betekende. Toen hij in 1668 weer in Middelburg terug kwam, werd hij aangezien als een ketter bij uitstek. Dit bracht hem ertoe zich schriftelijk te verdedigen in zijn Apologia modesta (44 blz.), waarover de kerkeraad zeer ontstemd was.

Ook de magistraat liet van het stadhuis afkondigen dat het een godslasterlijk en fundamenteel dwalend schrift was. Hij verbood de verspreiding en wie reeds een exemplaar had moest het inleveren op het gemeentehuis. Becius zelf werd verbannen uit Middelburg. In een volgend verweerschrift Defensio Apologiae Modestae noemde hij zich een aanhanger van Socinus (1539-1604), de unitariër, die zich keerde tegen de leer van de drie-eenheid Gods. Eveneens schaarde hij zich aan de zijde van Arminius. Tegen de Apologia werd druk gepolemiseerd, waarop Becius het antwoord niet schuldig bleef.

Hij vond dat men te allen tijde vrij moest zijn van gewetensdwang. In 1678 verscheen zijn Institutio Christiana of Christelijk Onderwijs, welk boek gezien wordt als zijn belangrijkste werk. Telkens wanneer hij aangevallen werd sloeg hij terug. Zo verscheen in 1681 zijn Verantwoording voor de verdrukte Waerheyd, waarin hij nog eens krachtig opkwam voor gewetensvrijheid. Tot het einde van zijn leven is hij zijn beginselen trouw gebleven. Becius is een voorbeeld hoe in Zeeland afwijkende meningen niet werden geduld, noch door de kerk noch door de overheid.

LITERATUUR: De la Rue, Geletterd Zeeland. Nagtglas, Levensberichten. Biographisch woordenboek Prot. godgeleerden. Kok, Vaderlandsch woordenboek.